Liturgie: kaars en stilte

Dit keer 2 onderdelen uit het eerste deel van de basisstructuur van een kerkdienst: ‘Komen’.

Voordat we de dienst beginnen steken we een kaars aan. De kaars is het symbool van Christus, die Zichzelf het licht van de wereld noemt. Als wij de kaars aansteken betekent dat dat Christus in ons midden is. We komen tot God en Hij komt tot ons.

Het branden van kaarsen in de liturgie is ontstaan vanuit de begrafenisgebruiken in de eerste eeuwen. De kaars roept iets op van het eeuwige licht waarin de overledene is binnengegaan. De kaars verdrijft de duisternis en laat de macht van het licht over de dood zien.

Christus geeft ons in Mattheüs 5: 14 de opdracht om zelf het licht in de wereld te zijn. Zodat de mensen onze goede daden kunnen zien en zo eer bewijzen aan de Vader in de hemel.

Nadat de kaars is aangestoken houden we een moment stilte. Vroeger was het de gewoonte dat het “stille gebed” gedaan werd voordat je op je plaats in de kerk ging zitten. Mannen deden dat staande en vrouwen zittend. Ze deden dit om zich tijdens het bidden te concentreren op wat er in de dienst ging gebeuren.

Tegenwoordig ligt de nadruk meer op het gezamenlijk stilzijn en de drukte en het lawaai van de wereld om ons heen achter ons te laten. Als markering tussen alles wat ons vanuit het dagelijks leven bezig en bezet houdt naar het zich richten op de ontmoeting met God in de kerkdienst. Als een moment om onze aandacht (hoofd en hart) te verleggen. We kunnen dan een zegen vragen over de dienst of over een bijbeltekst nadenken, die op de beamer verschijnt. Of gewoon even stil zijn op zoek naar concentratie op de kerkdienst. Zo komen, geeft ruimte voor ontmoeting. 

Luister ook naar Opwekking 464: 2   https://www.youtube.com/watch?v=DxFVtu36npc